Winkelmandje(1)

Bijna thuis

Foto via Pexels door: Megs Harrison

‘Uw vervoersbewijs graag.’ Joyce had de conducteur niet aan zien komen. De trein verminderde al vaart. Ze was bijna thuis. ‘Dat mag’, zei ze verward terwijl ze haastig haar portemonnee zocht in haar tas. ‘maar ik moet er wel hier uit’, voegde ze er voor de zekerheid aan toe. De lange bebaarde man glimlachte vriendelijk naar haar terwijl hij haar ov-chipkaart tegen zijn scanner hield. Achter hem was een collega bezig met de chipkaart van iemand anders te scannen. Joyce vond het best een verdrietig idee dat conducteurs tegenwoordig altijd met twee moesten zijn bij het controleren van de vervoersbewijzen. Het was goed voor hun eigen veiligheid, maar ze kon zich niet voorstellen dat mensen ze iets aan konden doen.

De conducteur gaf Joyce haar kaart terug. ‘Veilig thuis’, wenste hij haar toe en ze bedankte hem. Ze opende de deur van de sprinter en stapte het verlaten perron op. De laatste trein naar huis had ze maar net gehaald. Er was niet echt een plan B geweest als ze de trein had gemist. Het was donker en waaide flik door op het perron. Ze kroop dieper weg in haar jas. Die was in de middag nog te warm geweest, maar nu was ze blij dat ze toch haar jack mee had gesleept. Achter haar kwam de trein piepend weer in beweging. Joyce had haar chipkaart nog steeds in haar hand. Ze checkte uit bij de poortjes en liep het station in. Er waren weinig mensen aanwezig op dit tijdstip. Er zouden tot de ochtend ook niet meer veel treinen stoppen.

Ze liep via de spoorbrug naar de fietsenstalling. Haar voetstappen weergalmden door de lege glazen koker. Het leek erop alsof een extra paar schoenen met haar meeliepen die zich synchroniseerde op haar tred. Ze keek achterom, maar de brug was leeg en stil. Ze hoorde het licht in het perronbordje boven haar zoemen. Dit soort dingen vielen haar in de drukte nooit op. Ze wilde verder lopen. Voordat ze haar voet had gezet klonk de galm van een voetstap. Met een ruk keek Joyce weer achterom. Ze had de goederentrein die onder haar doorkwam niet aan zien komen. Ze schrok van oorverdovende geluid. Snel liep ze door naar haar fiets.

Op de trap van de brug naar beneden galmden haar voetstappen niet meer. Toch had ze nog steeds het gevoel dat er iemand anders op de brug was. Ze geloofde haar ogen en wist dat ze alleen was, maar achter in haar hoofd knaagde het idee dat haar fysieke zintuigen tegensprak. De fietsenstalling was, zoals gewoonlijk, overvol. Joyce wist nog wel ongeveer waar haar fiets stond. Ze zette hem bijna altijd op dezelfde plek. Het tweede paar voetstappen echode weer achter die van haar aan onder het afdak van de stalling. Ze keek voor de zekerheid nog een keer om, maar de echo zat echt in haar hoofd. Dat kon niet anders. Het stond al enige tijd op haar planning om haar fiets een opvallende kleur te spuiten. Het standaard grijs van het frame was steeds moeilijker te vinden. Zeker in het donker.

Joyce boog zich over haar zadel heen om haar kettingslot los te maken. Ze dacht dat ze iemand achter haar door voelde lopen. Met een ruk keek ze op, waarbij haar elleboog onder haar zadel bleef hangen. Ze kreunde zacht van de pijn en keek om zich heen. De fietsenstalling was verlaten. Ze concentreerde zich weer op haar slot en haalde haar fiets uit de standaard. Draaide het frame onhandig in de net te smalle doorgang en stuurde de weg op. Joyce hoorde nu echt dat er iemand bewoog tussen de fietsen, maar er was nog steeds niks te zien.

Ze stapte op haar fiets en zette aan. Het was een kleine tien minuten fietsen naar haar huis en zij wilde er zo snel mogelijk zijn. Niemand volgde haar, maar ze kon het nare voorgevoel niet afschudden. Een schaduw schoot aan haar voorbij. Ze was totaal niet bijgelovig, maar ze besloot toch een kleine omweg te nemen. Om het zekere voor het onzekere te nemen. Het was een donkerder stuk, maar er lag een brug over stromend water. Ze hoopte wat haar ook volgde zo kwijt te kunnen raken. Veel dingen kunnen niet zomaar stromend water over. Als ze echt gevold werd was dat niet door een mens.

Op het donkerdere stuk van haar route was het zo veel donkerder dan ze zich herinnerde. Joyce was er nu zeker van dat iets haar volgde. Ze keek nog een keer achterom en zag een gedaante in het licht van de laatste straatlantaarn staan. Ze wist zeker dat die persoon er net niet stond. Die gedaante was er niet toen ze langs de verlichting fietste. Joyce voelde dat haar, al door het fietsen verhoogde, hartslag nog verder omhoog schoot. Ze had spijt van haar keuze om door deze straat te fietsen, maar ze kon nu niet meer terug. Ze zag de brug over het water al in haar gezichtsveld verschijnen. Het water schitterde in het donker.

Ze keek weer om naar de gedaante en hij was ver op haar ingelopen. Te ver. Ze zag de schim met hoog tempo haar kant opkomen. Ze trapte alsof haar leven er vanaf hing. Met een schok besefte ze dat het waarschijnlijk ook zo was. Ze durfde niet meer achterom te kijken en fietste harder dan ze ooit gedaan had. Ze voelde iets tegen haar achterwiel aankomen zodra haar voorwiel op de brug stond. Haar fiets wankelde en ze viel om. Ze wist net op tijd van haar zadel te springen en rende de brug over. Haar fiets was een zorg voor later, ze moest eerst zien te overleven. Zonder om te kijken rende Joyce met al de kracht die in haar benen zat verder de straat door. Ze zag de verlichting van een grote weg al in de verte. Ze voelde haar benen verzuren, maar ze moest blijven rennen. Ze hoorde snelle, krachtige voetstappen achter haar. De gedaante deed niet meer zijn best om zich synchroon met haar te verplaatsen. Joyce rende en probeerde nog sneller te zijn dan ze al was.

Ze voelde een hand in haar nek en verloor haar evenwicht. Ze voelde hoe haar lichaam hard tegen de straat klapte. Ze zag tanden flitsen en voelde een verdovende pijn op haar keel. Ze zag de lange haren van het wezen bewogen in de wind en hoe alles zwart werd.

Recent Comments

Laat een reactie achter