Meermin

foto door Pixabay

William loopt door het schip heen. De zee is rustig, dus hij heeft geen moeite om zich voort te bewegen in een rechte lijn. Hij hoort het gezang nu steeds duidelijker. De geruchten in het schip waar het gezang vandaan komt waren erg levendig geworden. Zo levendig dat hij met zijn eigen ogen de waarheid wilde zien. Het enige waar alle leden van de bemanning het over eens kunnen worden is dat hun kaptein vorige nacht een vrouw gevangen had genomen. In elk geval een vrouwelijk wezen. Sindsdien is het niet meer stil geworden op het schip. De gevangene zingt. Vanaf het bovenste dek is het gezang nauwelijks te horen, maar vanuit de slaapvertrekken is het een heel stuk duidelijker. De woorden zijn niet te onderscheiden en de melodieën lijken op oude zee shanties. Ze wijken echter allemaal net af. In de nacht komen de melodieën het slaapvertrek ingedreven, ze overstemmen het gekraak van het schip en het klotsen van het water. Bijna alle bemanningsleden hebben er al twee nachten van wakker gelegen. William voelde zich geroepen om te gaan kijken op het laagste dek. Hij staat aan de goede kant bij de kaptein. Dat wilde zeggen dat hij zich er wel uit kan praten als hij gesnapt wordt. Niemand van de bemanning durfde het erop te gokken. De kaptein was gevreesd voor de nogal zware straffen die ze vaak oplegde bij niet zo zware overtredingen.

Hoe verder William afdaalt in het schip, hoe duidelijker de huidige melodie wordt. De gevangene zingt in een taal die hij niet kent. Het klinkt oud, zelfs ouder dan de talen die hij was aangeboden te studeren. De melodie stopte abrupt zodra hij zijn eerste stap van de trap af op het laagste dek zet. William verstijft. Hij luistert en hoort alleen nog maar het kraken van het schip en het spatten van het water. Zodra hij beter luistert hoort hij ook spatten van water in het schip. Het klinkt niet als een lek, eerder alsof de gevangene zich aan het wassen is. Het verbaast hem dan Zij dat toelaat. William laat zijn ingehouden adem los en de gevangene zet een nieuwe melodie in. Dit is een taal die hij wel kent.

Yohoo,
Dieven piraten, hijs de vlaghagen hoog.
Breng me de meermin, dan kijk ik in haar oog.
Zij ziet de waarheid, alles dat is geweest
Al dat moet komen en al dat nu niet leest.

William hoort de melodie. Een vreemd gevoel bekruipt hem. Hij heeft het gevoel alsof de melodie alleen voor hem gezongen wordt. De vrouw zingt vals. De melodie is helder, maar de zang is echt vals. Het doet hem denken aan de dronken mannen in de kroegen aan wal. Die met de zeeliederen mee willen zingen, maar de tekst niet kennen. Ze zijn dan zo veel met de woorden bezig dat de zang heel vals wordt. William loopt naar het geluid toe.

Yohoo,
William Bakker, kom gerust dichterbij.
Weet dat jij daar bent, kom nu maahaar bij mij.
Zij ziet de waarheid, alles dat is geweest.
Al dat moet komen en al dat nu leest.

William weet niet wat hij hoort. De gevangene kent zijn naam, ze weet waar hij is en wat hij van plan is. Hij zou bang moeten zijn, maar dat is hij niet. Hij loopt met ferme passen op het geluid af. De gevangene herhaalt nogmaals het couplet. William staat voor een houten deur met een schuif. De meeste deuren in het schip hebben schuiven. Maar deze schuif zit aan de buitenkant, dat is uniek. Scherpend en krakend duwt William de schuif aan de kant en de deur open. De deur lijkt wel te gloeien van de warmte.

Het eerste wat hij voelt zodra de deur opengaat is de warmte. De vochtige warmte valt als een deken over hem heen. De kamer die hij instapt hangt vol met stoom. Het lijkt of er water aan het koken is. Doordat hij de deur open heeft gedaan stroomt een deel van de stoom de kamer uit en wordt hem duidelijk waar de warmte vandaan komt. De kamer is op een badkuip na leeg. William knippert een paar keer met zijn ogen om er zeker van te zijn dat hij niet droomt. Hij is een man van de wetenschap en heeft nooit gelooft dat mythische wezens echt bestaan. Het zijn alleen maar hersenspinsels van dronken zeelieden die wekenlang niks anders hebben gezien dan zee. Toch kan hij er vanaf nu niet meer om heen.

Voor hem in het stomende water ligt een sirene. Ze is wel anders dan ze in alle verhalen omschreven wordt. Ze beweegt haar staart op het ritme van haar melodie en maakt het hele couplet af. William kijkt naar haar, hij kan nog steeds niet geloven dat ze echt is. Hij drinkt niet, dus daar kan het niet aan liggen. Ze moet wel echt zijn. Ze past net niet in de zinken kuip. Haar bijna menselijke hoofd steekt aan de ene kant boven het water uit en haar gedraaide vissenstaart komt met de vin aan de andere kant boven het water uit. Ze beweegt haar hele lichaam op het ritme van haar melodie en het water klotst met plassen het bad uit. Ze heeft een vreemde kleur. Ze is heel licht van kleur en heeft een blauwe gloed. Ze is bijna wit en ziet er ziekelijk uit door de blauwige kleur.

Zodra ze klaar is met haar melodie draait ze zich tevreden om haar as. De achterkant van haar lichaam is donker en bijna bruin. Weer op haar rug slaat ze een keer met haar staart en kijkt William aan. ‘Dus je bent er eindelijk, miezerig scheurbuik piraatje’, zegt ze verveeld. ‘Ik heb geen scheurbuik’, verdedigt William zichzelf. ‘Nog niet nee, kleine scheurbuik piraat’, sist ze. Haar stem klinkt alsof er dik groen zeeslijm op haar stembanden zit en ze tegelijk droog zijn. Ze heeft een onaangename schrale stem. De taal die ze nu spreekt is ze niet gewoon.

‘Hoe weet je wie ik ben?’  Vraagt William. ‘Denk je dat je moeder trots op je is?’ negeert ze Williams vraag. ‘Arme Henrietta, getrouwd. Niet uit liefde, neen. Getrouwd om de strop te ontlopen.’ De gevangene kijkt tijdens het praten naar het plafond boven haar. William is te geschokt om te antwoorden. De sirene gaat door met spreken. ‘Ze was verliefd, dat weet je toch. Verliefd op haar jeugdvriendin. Maar nee nee. Dat was tegen de wet.’ De sirene lacht alsof ze een oude herinnering ophaalt. ‘Dan maar trouwen met een man en een zoon werpen. Precies zoals van haar verwacht werd. Wel heeft ze natuurlijk altijd haar minnares gehouden.’ William kijkt met grote ogen naar het schepsel voor hem. Hij weet precies over wie zij het heeft.

‘Een zoon geworpen met een heel goed stel hersens, hij had ver kunnen komen. Heel ver. Maar nee, de zee riep. En nu is hij een klein miezerig scheurbuik piraatje.’ De sirene richt haar donkere ogen recht op William. Zodra ze hem aankijkt krijgt hij het ijskoud in de warme ruimte. Met moeite trekt William zijn blik los van de ogen van de sirene en voelt hij hoe zijn lichaam weer opwarmt.

‘Hoe weet je zoveel over mij?’ vraagt William nog een keer. ‘Je weet wat ik ben, toch’, sist de sirene. ‘Ja’, zegt William. ‘een sirene.’ Het wezen in de badkuip kijkt vol afgunst naar het plafond. ‘Ik dacht dat jij een goed stel hersenen had, klein miezerig scheurbuik piraatje’, spuugt ze uit. ‘Ik ben geen sirene. Sirenes zijn vieze, domme, stinkende vissen. Dat ben ik niet, ik ben veel meer. Ik ben geen achterlijke mensen vretende half vis. Ik ben een meermin.’ Ze richt haar blik weer op William en hij ontwijkt haar ogen. ‘Ik zie geen verschil’, zegt hij tegen haar. ‘Ik heb twee dagen op je gewacht en dan behandel je me zo.’ Bij het laatste woord slaat de meermin met haar staart, zodat er een paar druppels heet water op William terecht komen. Hij trekt zijn arm naar zijn borst.

‘Heb je niet naar mijn lied geluisterd?’ vraagt ze fel. Ze draait haar hoofd weer naar het plafond en sluit haar ogen. Ze begint te zingen.

Yohoo,
Dieven piraten, hijs de vlaghagen hoog.
Breng me de meermin, dan kijk ik in haar oog.
Zij ziet de waarheid, alles dat is geweest
Al dat moet komen en al dat nu niet leest.

William kijkt naar haar. Hij probeert zijn hersenen wijs te maken dat hij een echte meermin ziet. Dat ze echt bestaat. Hij ziet dat ze naar hem kijkt en hij kijkt naar de grond. ‘Snap je het nu?’ sist ze. William denk na. Het kan niet zo zijn dat zij de toekomst ziet, dat kan niemand. ‘Kom dichterbij en kijk in mijn oog’, zegt de meermin gefrustreerd. William schuifelt twijfelachtig naar haar toe. Hij voelt de hitte van het water in de badkuip. De warmte straalt naar hem toe. De meermin ruikt naar vis.

‘Kijk dan,’ sist ze weer en spert haar oog wijd open. William buigt zich naar haar toe en kijkt. Ze heeft donderbruine ogen. Bewust verbreedt ze haar pupil, zodat haar hele oog zwart wordt. William kijkt in het zwarte gat. In haar oog woedt een donkergrijze storm. Meer ziet hij niet. Hij gaat weer rechtop staan. De meermin lacht. ‘Dichterbij,’ zegt ze dwingend. William gehoorzaamt.

Hij kijkt weer door haar vergrootte pupil heen, nu dichterbij. De grijze storm klaart op en hij ziet zichzelf. Hij staat met een geheven sabel en een kapiteinshoed op dit schip. Het schip waar hij al een tijdje werkt. Het schip met de kaptein die hem zo slecht behandelt. Het lijkt alsof het beeld zijn hersenen insijpelt. Met een rilling over zijn rug weet hij wat het betekent. Hij gaat rechtop staan.

‘Snap je nu waarom ik hier ben?’ vraagt de meermin. ‘Jij kan dit.’ Haar ogen worden weer haar eigen kleur bruin. ‘Schiet wel op, want het water begint steeds warmer te worden.’ William kijkt haar vragend aan. ‘Er is een reden waarom orakels in het water leven. Het is een koelmechanisme.’ Ze kijkt hem recht aan. William is niet meer bang om haar aan te kijken. Hij is sowieso niet meer bang. Hij weet wat hij moet doen en zal recht op zijn doel afgaan.

Laat een reactie achter