Om je tanden in te zetten

Foto door: Aleks Magnusson

Ik wist dat ik niet hoefde te rennen. Ik was ruim op tijd vertrokken en zou zeker voor de bus bij de halte zijn. Het was kouder dan aan het begin van de avond en er was niemand meer op straat. De hakken van mijn laarzen klikten op de tegels van de stoep en het geluid echode tegen de gebouwen om mij heen. De echo was niet bij elk gebouw even snel zodat het leek alsof er iemand achter mij aanliep die mijn tempo aan probeerde te houden.

Ik wist dat er niemand was, maar toch keek ik om. Ik stopte en scande de straat achter mij af. Het was donker en stil. Er was geen beweging te zien. Ik geloofde mijn ogen, maar het gevoel dat er iemand was nam niet af. Ik moest de laatste bus halen, anders kwam ik niet meer thuis. Ik kon bij Merith blijven slapen, dat had ze aangeboden. Ik zou nog liever in de kou onder een brug slapen dan bij haar logeren. Haar huis stonk naar haar drie honden en ik zou tussen hen in de kleine woonkamer op de bank moeten liggen. Ik draaide me weer om en vervolgde mijn route. De echo van mijn stappen begon net te laat.

Ik wist dat achterom kijken geen nut had, maar toch deed ik het vluchtig. De beweging zorgde er alleen maar voor dat ik angstig werd. Mijn zintuigen hielden me voor de gek. Er was niemand. Als er al iemand was zou die niks doen. Merith woonde in een klein dorpje en hier gebeurde nooit iets. De sociale controle was groot genoeg om het gebrek aan een politiebureau niet op te laten vallen. Het was nog ruim drie kwartier naar huis, verdeeld over twee bussen. Ik besloot lopend mijn oortjes in te doen, dan hoorde ik mijn echo niet meer. Ik rommelde in mijn tas en stak de draadloze dingen in mijn oren.

Een vriendelijke stem liet mij weten dat de oortjes met bluetooth verbonden waren. Ik zocht mijn telefoon in mijn juten schoudertas en ontgrendelde hem. Het licht stond op volle helderheid en verblindde me. Ik zag niet meer waar ik liep en vertraagde mijn pas. Ik wilde mijn echo toch horen en haalde een van de oortjes uit mijn oor. Mijn echo was gelijk met mijn stappen gestopt. Ik zette de helderheid van mijn telefoon naar beneden en stopte het oortje weer terug. Met een ping liet het mij weten dat het mijn oor detecteerde. Ik zocht mijn favoriete playlist op en klikte op shuffle.

Voor het einde van het eerste nummer zag ik het licht van de bushalte. Ik haalde opgelucht adem, omdat ik er bijna was. Het zag eruit alsof ik nog steeds op tijd was. Ik checkte de tijd op mijn telefoon en het bleek dat ik zelfs nog tien minuten had. Het licht van de bushalte riep mij en ik plofte uiteindelijk neer op het harde, koude bankje. Het was een stuk warmer nu ik uit de wind zat. Mijn angst was gaan liggen en ik keek om me heen.

Links van mij zag ik iets bewegen. Ik voelde mijn hartslag omhoog gaan om mijn adrenaline rond te pompen. Ik keek met een ruk naar de beweging. Het was een jongen, hij kon niet ouder zijn dan een jaar of twaalf. Hij had zich vreemd gekleed voor zijn leeftijd, maar hij vormde geen bedreiging en ik dwong mijn lichaam om weer te kalmeren. Het kind was volledig in het zwart gekleed. Ik kon me niet herinneren wanneer de laatste keer was dat ik een kind helemaal in zwart gekleed had gezien. Hij keek me recht aan en het voelde ongemakkelijk. Zijn blik zorgde ervoor dat ik ging verzitten op het bankje.

Ik haalde mijn oortjes uit mijn oren en stopte ze in het doosje. ‘Hoi.’ zei ik. Het kind knikte en keek mij nog steeds recht aan. Ik snapte niet dat iemand zo een jong kind ’s nachts alleen over straat liet lopen. Hij had allang op bed moeten liggen. Het was een gewone weekdag en geen vakantie. Er was iets mis met dit kind, daar was ik zeker van.

‘Ik ben Sabine.’ probeerde ik. ‘Hoe heet jij?’ Ik wilde contact met hem maken. Ik wilde dat zijn staren stopte. Ik ging verzitten om plek te maken op het bankje voor hem. Hij nam de uitnodiging niet aan en bleef staren.

‘Camillo.’ mompelde hij. Hij leek ergens van te schrikken en draaide zijn hoofd de kant van de afleiding op. Ik keek in dezelfde richting en zag niks vreemds. Het enige wat er was waren donkere bosjes. Er was buiten het bewegen van de takken door de wind niks te zien. Ik herinnerde me dat ik thuis snoep in mijn tas had gestopt. Dat had ik nog over. Ik rommelde in mijn net te grote tas waar ik nooit iets in kon vinden. Zodra ik opkeek met het snoep in mijn hand stond het Camillo dichterbij. Ik schrok ervan. De schrik lachte ik weg.

‘Hier.’ Ik stak hem de rol mentos toe. ‘Iets om je tanden in te zetten.’ Hij glimlachte. Ik was blij dat ik het ijs gebroken had.

‘Ik zet liever mijn tanden in iets anders.’ zei hij. Hij sprong op me af en zette zijn kleine handjes om mijn keel.

‘Goed gedaan Cam.’ zei zijn moeder trots. Ze stapte uit de bosjes en keek hoe haar zoon over het mens heen gebogen zat. Hij dronk steeds netter, dat ging ook goed. Hij had alleen zijn naam niet moeten noemen, maar voor de rest was het vlekkeloos gegaan. Op de rode vlekken op het beton van het bushokje na dan.

Laat een reactie achter