Ik legde de bij elkaar gebonden lepels terug in het schap. Eigenlijk hadden we al genoeg lepels, ik zou gewoon vaker de afwas moeten doen. Met een hand op mijn karretje keek ik om. De plek waar ik mijn ogen op richtte had alleen de grond. Ik verstarde en haastig zocht ik de rest van de gang af. De witte tegels reflecteerde de Tl-buizen aan het plafond. Verder was er buiten het schap niks te zien in de gang. Ik liet mijn kar los en liep naar het hoofdpad. Ik zei tegen mezelf dat ik rustig moest blijven. Ze had niks aan mij als ik in paniek zou raken. Helemaal niks. “Ze heeft sowieso al niks aan je” hoorde ik een stem in mijn hoofd. Ik wist dat de stem gelijk had, maar ik probeerde hem toch af te schudden.
Het hoofdpad was op een man die naar borden keek na ook leeg. Ze was niet hier. ‘Denk.’ Zei ik tegen mezelf. ‘denk als Marijke.’ Ik zakte direct op mijn hurken en keek om me heen. Nu was ik op haar hoogte en zag ik wat zij allemaal zag. Ik keek tegen de rekken op en kon er niet overheen zien. Wel zag ik het grijze linoleum op het hoofdpad. Af en toe stond daar een zwarte pijl op. Ik kende Marijke en haar enorme fantasie. Ze had waarschijnlijk een spelletje of verhaal bedacht waarmee ze de zwarte pijlen moest volgen. Ik volgde nog steeds gehurkt met mijn ogen het pad. Het was een enorme winkel en ik voelde een medelijden in mijn borst. Ik had haar alleen gelaten en nu was ze vast heel erg bang. Direct na die gedachte begon de stem weer.
‘Ik had toch gezegd dat je geen goede moeder was.’ Ik probeerde hem weg te drukken, maar de stem was te hard. ‘Zie je nu, je bent niet goed voor haar. Jij stond lekker naar die onnozele lepels te kijken en nu is ze weg. Bang.’ Ik rommelde in mijn hersenen naar de handvaten die ik in jaren therapie had gekregen. De handvaten om deze stem uit te schakelen. Hij zat ervoor, ik kon niet bij mijn eigen gedachten. ‘Je kan je niet verstoppen achter die truckjes, je kan gewoon niet voor haar zorgen. Ze is nu al vast bij een betere moeder aangekomen.’ Ik voelde de tranen prikken achter mijn ogen maar ik moest ze inhouden. Ik voelde een hand op mijn arm en de dammen braken.
‘Mevrouw, bent u okay?’ vroeg de man die net bij de borden stond. De stem in mijn hoofd gonsde dat hij me niet kon helpen en dat niemand me kon helpen, maar ik schudde mijn hoofd. ‘Wat is er?’ vroeg hij en hij keek oprecht bezorgd. Ik haalde diep adem om hem te vertellen wat er was.
‘Mijn dochtertje,’ zei ik en ik moest weer adem halen. ‘ze is weg.’ Hij knikte beleefd. ‘Ze heet Marijke.’ ging ik verder. ‘Hoe ziet ze eruit?’ vroeg hij terwijl hij seinde naar een medewerker van de winkel die net langs liep. ‘Je weet niet eens precies hoe ze eruit ziet, kijk jou nou eens proberen te moederen.’ De stem in mijn hoofd was luider dan die van de mensen om me heen. Ik kon de man en de medewerker niet meer verstaan.
‘Mevrouw,’ zei de medewerkster. ‘we vinden haar wel, ze kan nooit ver weg zijn. U moet me wel vertellen hoe ze eruit ziet.’ Ik moest me volledig concentreren om de vrouw te kunnen verstaan. ‘Marijke?’ vroeg ik. Ik was er ineens niet meer zeker van wie ik moest omschrijven. De medewerkster keek de bordenman aan. Hij knikte. Ik deed mijn ogen dicht en haalde Marijke naar voren in mijn gedachten. Ze keek doodsbang. Ik voelde mijn ademhaling versnellen. Ik had haar dit aangedaan. Alleen ik. Als ik een betere moeder geweest was dan ha-
‘Mevrouw, hoe ziet uw Marijke eruit?’ vroeg de medewerkster nog een keer. Doordat ze haar naam noemde besefte ik wat ze van mij als moeder nodig had. ‘Ze is zo groot.’ zei ik en hield mijn hand op de hoogte waar ik net hurkte. ‘Ze heeft donker haar in twee staartjes.’ Ik sloot mijn ogen weer om haar kleding van die dag voor me te zien. ‘Een blauwe rok’ zei ik voorzichtig. ‘met glitters.’ Ik herinnerde me hoe ze er vanochtend op gestaan had haar glitter rok aan te mogen. Ik dacht na over haar shirt.
‘Ze lijkt wel veel op haar.’ Zei de bordenman en hij wees. Ik volgde zijn vinger en zag Marijke aan komen huppelen. Ik voelde dat mij tranen nog steeds stroomde en ik rende naar haar toe. Ze keek verbaast toen ze me zag. ‘Waar was je nou heen?’ vroeg ik aan haar. ‘Ik was gewoon daar, mama.’ Zei ze met de liefste stem die alleen van haar kon zijn. Ze wees met haar vingertje in de richting van het pad, maar niet echt naar een bepaald punt. Ik knuffelde haar. Ze was terug, mijn lieve Marijke was er weer.