Water

foto door: Maria Orlova

Drup. Een druppel valt op de gladde vloer van de ruimte. Ik sta rechtop in de vierkante kamer. Nog een druppel valt vanuit boven en ketst kapot naast mijn blote voet. Ik weet niet waar ik ben. De ruimte om me heen is overal glad en wit. Een volgende druppel valt op mijn wang terwijl ik naar boven kijk. Het is water. Het water lijkt uit het niks te ontstaan aan het gladde plafond. Ik krijg nog een druppel op mijn gezicht. Het water is warm. Niet heet, maar warm als een bad. Mijn hersenen werken op volle toeren en proberen uit te vinden waar ik ben en hoe ik hier kom. Het is voor mij het belangrijkste hoe ik hier weg kom.

Het water is warm en aangenaam, maar ik heb er een slecht voorgevoel over. Als ik mijn armen strek kan ik met mijn vingertoppen net de muren aanraken. Als ik draai lukt het mij ook bij de andere twee. De ruimte is schoon, eigenlijk veel te schoon. En stil, het is zo stil. Zelfs de drukte in mijn hersenen die me normaal altijd bezig houdt is er niet. Er vallen twee druppels, snel achter elkaar. Het enige geluid in de ruimte komt van het kapot vallen van de druppels op de harde vloer. Boven mij probeer ik te zien waar de druppels vandaan komen, maar het lukt niet. Ze ontstaan gewoon.

Weer een aantal druppels vallen naar beneden. Het licht dat ervoor zorgt dat ik de ruimte kan zien heb ik voor lief genomen. Nu valt het me op dat het nergens vandaan komt. Het is er gewoon. Er hangen geen lampen in het vertrek en het licht komt ook niet door de muren heen. Het water is er gewoon, het licht is er gewoon en ik ben er gewoon. Het voelt als een plek die ik niet snap, maar mijn hoofd lijkt dat te accepteren. De druppels uit het plafond zijn overgegaan in een zacht straaltje. Het loopt in een bovenhoek buiten mijn bereik naar beneden. Ik hoor het water kletteren op de grond. Met mijn blik volg ik het straaltje. Ik zie dat het niet wegloopt. Het is begonnen met vullen van de kamer. De muren en de grond laten het water niet door. Mij ook niet.

Het straaltje wordt langzaam iets breder en stroomt steeds sneller. Het geluid van het gekletter verandert. Ik kijk naar de grond en zie dat het water begint te stijgen. Het straaltje, wat een hele straal is geworden, valt niet langer op de grond. Het klettert in de laag water die mijn voeten omarmt. Ik weet dat ik paniek zou moeten voelen. Ik kan niet uit de ruimte en zover ik weet kan ik ook niet onder water ademen. Ik zit gevangen met het water in de kleine ruimte. Het vreemde is dat ik de paniek niet voel. Ik weet waar hij zou moeten zitten en heb het vaak genoeg gevoeld, maar hij is er niet.

Het water gutst nu uit het plafond en staat al tot aan mijn knieën. Nog een keer scan ik de hele kamer. Ik ben alert op het kleinste hulpmiddel. Op de kleinste oneffenheid die mij hoop kan geven. Leeg, de kamer is leeg. De muren, de vloer en het plafond zijn gewoon egaal wit en glad. Niet helemaal leeg, ik ben in de kamer. Ik en het snel stijgende water. Het water staat tot aan mijn heupen en voelt als een warm bad. Het voelt ontspannend. De paniek is er nog steeds niet. Ik probeer mijn hersenen te overtuigen van de ernst van de situatie, maar ze lijken het niet te snappen. Ik beweeg me door de ruimte en voel aan de muren, nog steeds niks. Mijn onderbenen laten het water opspatten.

Ik sta onder de straal en het water loopt over mijn armen. Tot mijn middenrif is het water al gekomen. Ik probeer te roepen, maar het enige geluid in de kamer komt nog steeds van het water. De sensatie van het water tegen mijn naakte borsten aan maakt iets los in mijn hersenen. De langverwachte paniek komt eindelijk opzetten. Het voelt vertrouwt, de paniek die ik al zoveel gehad heb. Het water komt bij mij schouders en ik probeer te zwemmen. Ik zink en ga kopje onder. Happend naar adem kom ik weer boven. In de twee seconden dat ik onder was is het water nog verder gestegen. De paniek in mijn hersenen begint te groeien. Met de kracht die nog in mij zit pendel ik tussen de muren terwijl ik haastig opzoek ben naar een uitweg. Ik moet op mijn tenen staan om nog comfortabel adem te kunnen halen. Met mijn voet stoot ik ergens tegenaan. Het moment dat de pijn naar mijn hersenen schiet weet ik dat dat mijn redding is. Ik weet wat het is, zonder dat ik naar beneden heb gekeken.

Het is mijn redding. Het stopt het water. Het stopt het stijgen. De stop moet eruit. Alleen dan kan ik overleven. Om de stop van zijn plek te trekken moet ik onder. Onder het water, onder de lucht. Ik moet diep inademen en het gewoon doen. Ik tel tot drie en neem een hap lucht. Ik kan het niet, ik kan de lucht niet achterlaten. Met mijn nek volledig uitgestrekt en mijn hoofd omhoog gekanteld staat het water al tot mijn lippen. Het moet nu gebeuren, ander ben ik te laat. Ik adem uit, spring en adem zo diep als ik kan in. Het moment dat mijn hoofd onder het oppervlakte verdwijnt hoor ik iemand roepen. Ik voel een hand die vanaf boven door het water graait. De hand wil me helpen, maar hij is te laat. Ik ga dit al oplossen. Ik zwem naar de bodem. Het is veel verder zwemmen dan ik dacht. Dieper en dieper ga ik. Ik voel mijn longen prikken en mijn hersenen schreeuwen om zuurstof. Net als ik er zeker van ben dat ik niet meer kan voel ik met mijn hand de stop.

Ik trek er met alle kracht die mijn zuurstofarme spieren over hebben aan. De stop geeft niet mee. Ik zet mijn voeten tegen de bodem en trek nog een keer. De stop schiet los en het water begint weg te stromen. Het stroomt snel, veel sneller dan zou moeten kunnen door en gat van dit formaat. Mijn lichaam dwingt mij om in te ademen. Alles in mij heeft zuurstof nodig, maar ik ben nog onder water. Mijn longen zuigen de lucht naar binnen die nu om mijn hoofd hangt. Het laatste water loopt weg en ik zit op de grond van de kleine kamer. Ik zuig piepend teugen lucht naar binnen. De paniek is weg.

Laat een reactie achter