Rechercheur Bozkurt keek om zich heen. Hij stond voor de zoveelste keer in het midden van de opkomende hectiek. De omgeving rook best wel fris. Het had de hele ochtend geregend en nu stond hij in de avondzon, midden tussen de bomen. Het bos rook lekker en dat was een mooie uitzondering op zijn gangbare werkplekken. Er was op het moment nog geen zichtbaar lichaam en ook dat was fijne afwisseling. Hij hoorde dokter Dams naast zich zuchten.
Bozkurt draaide zich naar de patholoog anatoom toe. Het was een jonge man. De jongste patholoog waar Bozkurt ooit mee te maken had gehad. Dokter Dams, of gewoon Willem zoals hij liever aangesproken werd, had heel zijn studie in de voorgeschreven tijd gehaald. Hij had een stel hersenen waar je bang van werd, maar gedroeg zich er niet naar. Hij was altijd bereid om alles in boerenfluitjestaal uit te leggen. Bozkurt had besloten dat hij hem mocht.
‘Ik hoop dat je gelijk hebt’, zei een agente tegen Dokter Dams. Willem keek de agente recht aan. Bozkurt kende haar gezicht, maar haar naam niet. ‘Ik hoop dat ik er naast zit’, reageerde Dams. De agente zuchtte en liep weg naar een dienstauto die verderop op het pad geparkeerd was.
‘Waarin heb je gelijk?’ vroeg Bozkurt aan de patholoog. Willem draaide zich om. Het verbaasde Bozkurt nu pas dat hij hier was. Het was erg schaars dat hij een patholoog in het wild tegenkwam. Door de lange werkdagen kwamen ze haast nooit buiten de snijzaal en al helemaal niet in het veld. ‘Dat hier een lichaam ligt.’ Willem wees met zijn hand naar een stuk bos voor hem. Hij zag eruit alsof hij veel inspanning had geleverd. Bozkurt keek naar de jongeman en wachtte de rest van het verhaal af.
‘Het was vanmiddag best wel mooi weer en ik hoefde een keer niet te werken, dus besloot ik een stukje te gaan lopen’, zei Willem. Hij wees Bozkurt op zijn hardloop tenue. ‘Ik zei al dat ik vrij was, maar dat is nu waarschijnlijk afgelopen. Ik heb de fout gemaakt een route te lopen die ik nog niet eerder gedaan had. Natuurlijk zag ik weer iets wat mij werk oplevert.’ Hij wees nog een keer naar de plek voor hen. Rechercheur Bozkurt keek naar de met bladeren bedekte bosgrond voor hem. Hij zag niks bijzonders.
‘Daar’, zei Willem. ‘Ziet u dat belletje?’ De schaduwen die de bladeren van de bomen maakte op de bosgrond verschoven door de wind en de zon viel op een klein goudkleurig belletje. Het stak net boven de bladeren uit. Bozkurt kreeg steeds meer respect voor de patholoog anatoom die naast hem stond. Tijdens het hardlopen had hij niet alleen een klein goudkleurig belletje kunnen onderscheiden tussen de bruine bladeren, maar was er bij hem zelf ook een belletje gaan rinkelen. Bozkurt wist nog niet wat het belletje betekende. Waarschijnlijk een lichaam, anders had Dokter Dams niet heel het circus opgestart.
In het jaar dat Dokter Dams nu volledig zelfstandig als patholoog anatoom werkte had hij van al zijn collega’s en het volledige korps het respect gekregen dat hij volgens Bozkurt ook verdiende. Hij was een graag gezien gezicht door iedereen die Bozkurt kende en zo ook door hem. ‘Het trok mijn aandacht door de Zon die erop scheen en ik herkende het direct’, ging Willem verder. ‘Buiten mijn passie voor het menselijk lichaam heb ik altijd een interesse gehouden in de verschillende opvattingen van de dood door de jaren heen.’ ‘Passend’, zei Bozkurt. Willem glimlachte zwakjes.
‘Het belletje dat je daar ziet werd halverwege de negentiende eeuw gebruikt om een voortijdige begrafenis te voorkomen.’ Willem keek de rechercheur voor hem strak aan. ‘Ik weet zeker dat dit zo een belletje is en dat er een kist onder ligt. Heel zeker.’ Bozkurt liet zijn blik nog een keer naar het belletje gaan. Het was klein en zag eruit alsof het al heel wat jaren in het bos stond. Tegenstrijdig aan dat was het opgepoetst en glom het fel.
‘Daar twijfel ik niet aan, anders had je ons niet allemaal laten komen’, zei Bozkurt. Hij keek om zich heen en zag dat er al een extra handjevol agenten gearriveerd was. Een van de mannen liep ongeveer honderd meter van hen af het struikgewas in. Bozkurt schudde zijn hoofd. Hij was het er nooit mee eens als agenten zelf op onderzoek gingen voordat het technische team er was. Gelukkig was het wel ver genoeg van het belletje af. Hij zag dat de agenten in twee dienstauto’s hadden gezeten, die nu alle parkeerplek op het pad in hadden genomen. Er klonk kort gerinkel van een belletje.
Bozkurt en Willem keken tegelijk in de richting van het geluid. De agent die van het pad afgeweken was stond verstijft met zijn blik op hen gericht. ‘Sorry, meneer Bozkurt’, zei hij. ‘Ik moest plassen en ging ervan uit dat dit ver genoeg weg was’ Bozkurt zuchtte. Willem kwam in beweging en liep op de agent af. De agent liep ongemakkelijk terug naar het pad.
‘Iedereen blijft op het pad totdat ik zeg dat het niet meer hoeft’, riep Bozkurt door het bos. Hij zorgde ervoor dat hij zijn stem laag hield en duidelijk sprak.
‘Het is een soortgelijk belletje’, concludeerde Willem. Met een beetje geluk waren het alleen maar belletjes. Met minder geluk had de patholoog anatoom gelijk en zat Bozkurt nu met twee lijken. Hij had het voorgevoel dat Willem gelijk had en dat dit een hele lange avond zou worden. Hij hoorde een volgende auto stoppen achter de dienstauto’s. Het was de auto van de fotograaf, Bozkurt voelde zich opgelucht. Er konden in elk geval foto’s gemaakt worden voordat er nog meer mis ging. De fotograaf, van wie Bozkurt de naam niet kon onthouden, stapte uit zijn auto met zijn tas al om zijn schouder. Sinds Sabine met pensioen was en hij kennis had gemaakt met deze nieuwe fotograaf kon hij zijn naam niet onthouden. Het bleef de vervanging van Sabine, hij miste haar.
Er klonk weer een belletje, nu uit de richting van de fotograaf. Hij vloekte. Willem legde zijn hand op de schouder van Bozkurt. ‘Ik ga naar huis. Dan kan ik douchen en eten, dit gaat denk ik nog een lange nacht worden.’ Bozkurt knikte. Hij gaf de man volledig gelijk. Zodra er tijd voor was moest hij zijn vrouw bellen dat ze niet op hem hoefde te wachten met het avondeten. Waarschijnlijk ook niet met naar bed gaan. De fotograaf was een paar stappen achteruit gegaan en begon zijn witte pak aan te trekken. Dokter Dams begon te joggen en verdween al snel uit het zicht. Bozkurt sprak een van de agenten aan en gaf hem de opdracht om de honden te laten komen. Hij hoopte dat het bij de drie belletjes zou blijven, maar hij had een naar voorgevoel.
Heb je de andere verhalen over rechercheur Bozkurt al gelezen?
Dit was Belletjes
Trackbacks and Pingbacks