‘Weet u al waar de kinderen zijn?’ Rechercheur Bozkurt zuchtte. Hij had vandaag echt het geduld niet om met dit soort mensen om te gaan. Net of zij ook niet zag dat hij net aan kwam lopen. Hij was altijd heel goed geweest in het scheiden van zijn werk en zijn privé leven. Zodra hij thuis over de drempel stapte activeerde hij een ander gedeelte van zijn hersenen dat hij ook weer gemakkelijk dicht kon gooien zodra hij aan het werk was. Gisteren had een van de nieuwe, jonge agenten gevraagd of hij kinderen had. Die man, die gelukkig niet op zijn afdeling werkt, had het slot van de deur gebroken. Bozkurt had vanochtend in de auto op weg naar de pd de deur herhaaldelijk dichtgegooid, maar hij waaide bij elk onoplettend moment weer open.
‘Meneer?’, vroeg de vrouw die nog steeds voor hem stond. Ze was een van de eigenaressen van het zomerkamp. Bozkurt stond op het punt om haar te verwijzen naar een van zijn collega’s, maar hij vertrouwde er niet op dat de willekeurig uitgekozen collega niet te veel zou zeggen. Bozkurt duwde de deur in zijn hersenen weer dicht en hield zijn voet er tegenaan terwijl hij zich probeerde te concentreren op de vrouw voor hem. Ze begreep dat hij luisterde.
‘Weet u al wat er gebeurd is?’ Ze keek niet ongerust, ze was professioneel. ‘Wij weten nog niks, het onderzoek loopt’, zei Bozkurt terwijl hij het gezicht van zijn zoon achter de deur terugduwde. ‘De ouders komen de kinderen namelijk over een uur of twee ophalen en dan moeten we iets kunnen zeggen.’ Bozkurt keek haar recht aan en zag alleen maar eurotekens in haar ogen. Het kon haar niks schelen dat er elf kinderen verdwenen waren in de afgelopen nacht. Met een klap viel de deur in zijn gedachten dicht. Bij de vrouw voor zijn neus ging het helemaal om nieuwsgierigheid of de kinderen, het ging over haar eigen goede naam.
‘Heeft u de ouders nog niet ingelicht?’, vroeg rechercheur Bozkurt ongelovig. Eigenlijk wist hij het antwoord al, maar hij hoopte dat hij het voor een keer niet aan het juiste eind had. De vrouw merkte zichtbaar dat hij het niet eens was met de keuze die ze gemaakt had. Er was geen excuus voor haar gedrag, maar ze probeerde het toch. ‘Weet u’, begon ze. ‘Ik wilde de ouders niet ongerust maken. Stel nou dat er niks aan de hand blijkt te zijn, dan heb ik hier elf ongeruste moeders die uw onderzoek alleen maar in de weg lopen.’ Bozkurt voelde zijn gezin tegen de deur drukken. Hij kon en mocht deze situatie niet op zijn eigen kinderen betrekken. Dat stond hem alleen maar in de weg. Hij duwde nog een laatste keer tegen de deur en overtuigde zichzelf ervan dat hij dicht zou blijven.
Hij hoorde een van de zijn technische collega’s zijn naam roepen. ‘Ik wil graag alle gegevens van de vermiste kinderen ontvangen en alle ouders voor verhoor hier op het kamp hebben.’ Hij was kortaf. Het was veel en veel te vroeg om met deze zielloze vrouw in discussie te gaan. ‘U mag de andere kinderen op laten halen, mijn collega zal u bijstaan.’ Bozkurt wees een agent aan die bij hem in de buurt was komen staan. Hij had een beker koffie van een benzinestation in zijn hand. De jongen keek teleurgesteld naar de ongeduldige vrouw. ‘Ik ga verder met ons onderzoek.’ Zonder om te kijken liep Bozkurt naar de pd.
De geur van bloed sloeg in zijn gezicht zodra hij een van de tenten om het uitgedoofde en vertrapte kampvuur binnenstapte. Hij was gehuld in een wit pak en alles behalve zijn ogen was bedekt. Hij had zijn identificatie om zijn nek hangen. Iedereen van het technische team wist ondertussen wie hij was, maar toch hing hij nog altijd uit gewoonte zijn identificatie over zijn witte pak. De geur van het bloed was zo potent dat het hem zelfs door zijn mondkapje heen misselijk maakte. Zijn lege maag hielp daarbij niet mee.
Donkere, roodbruine vlekken reflecteerden als zilver op de dorre bosgrond. De witte lampen in de tent versterkten de kleur. Het was een natuurlijke kleur in een natuurlijke omgeving. Alleen de elf missende kinderen waren een indicatie dat de opdrogende vloeistof misschien niet van een beschoten hert afkomstig was. De tent stond dicht bij het kampvuur en overdekte een boomstam die bedoeld was om op te zitten. In de boomstam zaten diepe krassen die afkomstig leken van een klauw. Bozkurt keek er naar en voelde hoe zijn hersenen opstartten. Dat werd hoog tijd. In de Nederlandse bossen kwamen naar zijn weten geen dieren voor met dat formaat klauw. De krassen waren enorm.
De vrouw in het witte pak die verschillende monsters van het bloed had genomen ging rechtop staan en plaatste de buisjes in een koffer. ‘Er is een boswachter onderweg’, zei ze toen ze Bozkurt naar de krassen zag kijken. ‘Er zat haar in en dat gaat mee naar het lab.’ Ze pakte haar koffer op. ‘De monsters van het bloed ook.’ Ze keek om naar Bozkurt voordat ze achter de openingsflap van de tent verdween. ‘Ik hoop dat het van een hert is’, zuchtte ze. In haar ogen kon hij de bezorgdheid zien waar hij bij de eigenaresse van het kamp zo hard naar gezocht had. Deze vrouw moesten ze houden, ze had genoeg motivatie. Bozkurt hoopte alleen dat haar medeleven haar niet na een paar jaar kapot zou maken. Hij had al veel anderen zien komen en gaan. Dat type collega werkte altijd hard en precies, alleen vaak ten koste van zichzelf.
De andere twee tenten waren niet veel vrolijker ingericht. Voornamelijk bloed en lampen. Een van de tenten was opgeleukt met een blauwe kinderschoen. Die zou ook snel verdwijnen naar het lab. De gedachte kwam in Bozkurt op om zijn zoon te bellen, maar hij duwde de opengewaaide deur weer dicht.
Heb je de andere verhalen van rechercheur Bozkurt al gelezen?
Dit was Nasleep
Trackbacks and Pingbacks